Haiku-achtig

Zoals de regelmatig terugkerende lezer van Nieuws over boeddhisme wellicht heeft opgemerkt ligt de attentie in deze tijd een beetje op B.C.A. Walraven’s dissertatie — in boekvorm uitgegeven in 1985 — “Muga, the songs of Korean shamanism”. In 1994 werd een nieuwe, geredigeerde, of anders vormgegeven uitgave op de markt gebracht door Kegan Paul Int. onder de titel “Songs of the Shaman”.

De mudang, sjamanen, doorgaans vrouwen, die daarin aan het woord komen, hebben in veel gevallen niet alleen op zijn minst een emotionele band met het boeddhisme, meer specifiek het Reine Landboeddhisme, maar een enkele zingt, of zong, ook dichtregels die in hun vorm veel weg hebben van de Japanse vijf-zeven-vijfjes, de haiku.
De Mudang’s lied volgt die 5-7-5 lettergreep-, of klankgroep-indeling niet, maar toont in andere aspecten soms enige overeenkomst. Zo toont ook de onderstaande muga, gezongen, gedeclameerd onderdeel van een soort ceremonie de “filosofie” waarin als eerste de al te persoonlijke observatie aan bod komt, gevolgd door een regel, in dit geval de twee laatste regels, die zich van het persoonlijke afwendt naar het universele, in de zo bekende japanse wabi-sabi atmosfeer: beetje sleets, beetje melancholiek.

In vertaling:
Uitgestrekt, uitgestrekt zijn de bergruggen,
Wijd, wijd, zijn de wateren.
Groot, groot, sterk, sterk
is mijn verlangen naar mijn ouders.
Ergens vliegt een solitaire gans,
Roept, roept.
(crying, crying)

Plaats een reactie