Tijger en mudang

Terwijl in Japan de zogenoemde Taisho Democracy aan het begin van de 20ste eeuw aan de macht was en er een sprint werd ingezet om zo snel mogelijk en zo drastisch mogelijk te verwesteren, was Korea een Japanse provincie of kolonie. In die tijd werden ook de Koreaanse kunstenaars min of meer gedwongen om de traditionele manier van werken te verruilen voor westers-geïnspireerd werk, met veel perspectief en de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Park Saeng-kwang (of op z’n europeaans: Saeng-kwang Park — 1904–1985) was een van de weinigen die zich van die wens niets aantrok en zijn eigen weg bleef volgen.

Een redelijk recent artikel in het online staande “Koreana” vertelt zijn levensverhaal, en online vinden we heel wat afbeeldingen van schilderingen die deze kunstenaar maakte. Hij volgde een eigen interpretatie van de traditionele volksstijl. Wat daarbij opvalt is zijn hevige kleurgebruik, geleerd uit de noordelijke school van de chinese schilderkunst. Daarbij hanteerde hij, als zoveel volkskunstenaars, een manier van schilderen waarin geen stukje van de achtergrond nog te zien is.

Na zijn studie trokken Park en zijn gezin terug naar Korea, maar te arm om zijn gezin te kunnen voeden ging Park weer terug en werkte in Japan aan een stijl die nu omschreven wordt met “Asianness” (Azië-heid). We moeten goed onthouden dat wie arm is zich dagelijks bij de eetzaal of de keuken van de tempel mag melden om een hap eten te ontvangen. Dat is niet alleen in Japan zo, maar tenminste ook in de Chinese tempels in Taiwan en Zuid-oost Azië. We moeten ook onthouden dat de Koreaanse monialen verbannen waren naar tempels ver weg in de bossen zodat een arme kunstenaar niet in staat was om zich daar dagelijks te melden voor een kom rijst — nog afgezien van de vraag of de monialen-gemeenschap zelf wel iedere dag te eten had.

Park’s werk wordt sjamanistisch beïnvloed genoemd, hetgeen betekent dat hij de voor- of buitenboeddhistische religieuze of spirituele concepten in zijn werk meenam, overigens wel met inachtneming van hetgeen met name de boeddhistische kunst had opgeleverd aan rolschilderingen en dergelijke.

park1

Een van de mooie werken die hij maakte is die van de tijger, zo geliefd in Korea omdat het beest in het volksgeloof geassocieerd wordt met de berg. De berg is een heilig wezen, en dus is de tijger, de “ho” in het Koreaans, een heilige representant van de heilige berg. Die traditie heeft zich voortgezet in het boeddhisme van Korea. Zo kent de Gjóngsáng-provincie de Ho-gje-sa, de Tijger-rivier tempel — “sa” = tempel, “ho” zie boven.

De beroemde Koreaanse monnik Wonhyo (617- 686) noemde de overleden moeder van monnik Sabok een “tijger van wijsheid”. Ze werd begraven in “het bos van de wijsheid”.
In de Samguk Yusa, een Koreaans historiserend werk, wordt een omschrijving gegeven van verkeerd bezig zijn: stel dat iemand het Odes-boek en het Documenten-boek (= twee van de klassieken uit de Chinese oudheid) gebruikt om graven open te leggen, dan kan dat vergeleken worden met “een tijger tekenen en uiteindelijk iets opleveren dat op een hond lijkt.”
Op een van de Steles in Korea, die van Pjo Ch’e-djing staat een gedicht dat herinnert aan een groot monnik uit de 9de eeuw die in een op het moment van uitbeitelen leegstaande tempel leefde. De stele werd in 844 van tekst voorzien. In die uitgebeitelde woorden zien we dat de tijger niet alleen vereerd werd, maar ook gevreesd:

De grote tempel (forest of trees) is zonder meester, de bergtempel lijkt leeg.

Zijn (pelgrims-)staf verjoeg hordes tijgers, zijn (aalmoezen-)kom verdreef een menigte draken.(1)

Alleen de restanten van brandende wierook herinneren ons aan zijn stem en gestalte.

Terwijl ik in deze zuivere steen (deze stele) hak, wens ik dat de Dharma zich glorierijk zal verspreiden.

(1): “draken” verwijst naar een episode in Boeddha’s leven waarin hij de Nága (slang, draak o.i.d) onderwierp, of liever, tot zijn vriend en beschermer maakte.

mudang2
De mudang

Een ander werk van Park toont een mudang. Een mudang was, en tot op zekere is, een vrouw die muga zingt. Muga zijn voor een deel geïmproviseerde volksvertellingen over opmerkelijke mensen en/of opmerkelijke gebeurtenissen. Ze zijn per traditie vaak, maar niet altijd zo gecomponeerd dat ze voor de buitenstaander in raadselen spreken, totdat je een draadje van het verhaal vast hebt, en de schijnbaar onbegrijpelijke tekst gaat begrijpen.
B.C.A. Walraven studeerde in 1985 af op “Muga, the songs of Korean shamanism“. In de voorbeelden die hij aandroeg zien we dat de mudang niet zelden én sjamaan én boeddhist was, ook al heeft de moderniteit uit bovengenoemde Taisho Democracy het sjamanisme lange tijd verboden, en het boeddhisme sterk beknot.
De heer Walraven geeft onderandere de tekst (Kyemyon kut, p. 177 e.v.) van een “koet” (kut), een ceremonieel optreden van een mudang die eindigt met een herinnering aan een “hemelse koning bodhisattva”, een uitsluitend Koreaans-boeddhistische figuur die naar de mening van de schrijver de kleinzoon van de godheid zou zijn die over de geboorte van een kind waakt, een godheid in de sjamanistische, niet-boeddhistische opvatting zoals de muga-traditie dat heeft willen zien:

The Heavenly King Bodhisattva shook the fallen flowers

And the ghosts were all scattered to the worlds of the eight directions.

(De hemelse koning-bodhisattva schudde de gevallen bloemen
en de geesten werden naar alle werelden in alle acht windrichtingen verstrooid.)

Aangenomen wordt, schrijft de heer Walraven, dat de “gevallen bloemen” de handbellen zijn die mudangs hanteren tijdens zo’n kut, zo’n gezongen en geïmproviseerde ceremonie. Laten we niet vergeten dat de mudang een vrouw is, en dat zij, wellicht vaker dan haar mannelijke evenknie geroepen zal zijn bij al dan niet moeilijk verlopen geboortes.

Een gedachte over “Tijger en mudang

Plaats een reactie